.
.
.
Volgnr. |
Kiezen |
Ga naar |
Volgnr. |
Taxon |
1 |
a |
Sprieten
bestaande uit 20 - 36 leden.
Poten lang, achterdij en achtertars ieder langer
dan het halsschild, eerste lid van de achtertars
langer dan de beide andere samen.
Het tweede lid van de achtertars normaal van
vorm, cylindrisch.
Voor- en achtervleugel goed ontwikkeld.
Tangen bij het mannetje aan de basis van één
staand, weinig gebogen, achter het midden met een
tand;
bij het wijfje korter dan bij het mannetje, bijna
recht, aan de basis maar weinig van elkaar
verwijderd, de binnenrand fijn getand.
Grote soort, 13 - 26 mm.
Kleur variabel, van lichtbruin tot roodachtig met
bruine of zwarte vlekken. |
|
Labidura
riparia (Pallas) |
b |
Sprieten
bestaande uit 10 - 15 leden.
Het tweede lid van de achtertars hartvormig of
normaal cylindervormig.
Kleineresoort, 4,8 - 14mm |
2 |
|
2 |
a |
Het
kleine tweede lid van de achtertars normaal
cylindervormig.
Halsschild nagenoeg even lang als breed.
Sprietleden lang, cylindervormig, het vierde en
vijfde lid ongeveer even lang als het derde.
Vóór- en achtervleugel goed ontwikkeld.
Tangen bij het mannetje aan de basis iets
uiteenstaand, weinlg gebogen, de binnenrand met
enige fijne tandjes; bij het wijfje aan de basis
elkaar rakend, ongeveer recht.
Kleinste soort, 4,8 - 5,5 mm.
Kleur roodbruin of zwartbruin. Kop zwartachtig,
poten licht-geelbruin, het lichaam fijn behaard. |
|
Labia
minor (Linné) |
b |
Het
tweede lid van de achtertars hartvormig.
Grotere soort, 6 - 14 mm. |
3 |
|
3 |
a |
Tangen
bij het mannetje aan de basis elkaar ongeveer
rakend, breed en afgeplat aldaar, daarna versmald
en gebogen.
Voor- en achtervleugel ontwikkeld.
Het vierde sprietlid korter dan het derde.
Halsschild breder dan lang.
Achtervleugel reikt voorbij de voorvleugel.
Tangen van het mannetje zeer variabel in lengte
en vorm: ze kunnen kort en sterk gebogen zijn of
lang en flauw gebogen;
hiertussen zijn verscheidene overgangen;
Het basale, verbrede deel van de tang heeft aan
de binnenrand steeds één of meer tandjes;
bij het wijfje is de tang kort en ongeveer recht,
de binnenrand fijn gekarteld.
Lengte 10 - 14 mm.
Kleur glimmend roodbruin, de zijranden van het
halsschild lichter gekleurd, poten geelbruin. |
|
Forficula
auricularia Linné |
b |
Tangen
bij het mannetje aan de basis niet of maar zeer
weinig verbreed, ver uiteenstaand. |
4 |
|
4 |
a |
Voorvleugel
goed ontwikkeld, aan de top afgeknot, langer dan
het halsschild; achtervleugel rudimentair.
Lichaam zeer fijn behaard.
Tangen bij het mannetje slank, fijn behaard, aan
de basis ver uiteenstaand, weinig gekromd, de
binnenrand aan de basis met een tandje en een
iets grotere tand ongeveer in het midden; bij het
wijfje kort, aan de basis elkaar rakend, alleen
aan de top even gebogen, fijn behaard.
Lengte 6 -11 mm.
Lichaam slank, achterlijf in het midden bijna
niet verbreed, licht bruingetind of roodbruin
gekleurd.
Poten lichter gekleurd. |
|
Apterygida
media (Hagenbach) |
b |
Voorvleugel
kort, breder dan lang, korter dan het halsschild,
de binnenrand afgerond.
Achtervleugel afwezig.
Lichaam fijn gepuncteerd.
Tangen zonder tanden, bij het mannetje slank, aan
de basis van elkaar verwijderd, nabij de top
licht gebogen; bij het wijfje kort, nabij de top
een weinig gekromd.
Lengte 7 -13 mm.
Lichaam slank, afgeplat, roodbruin, poten lichter
gekleurd. |
|
Chelidurella
acanthopygia (Géné) |
.
/\
NaaR
BoVeN
Vragen,
correcties, aanvullingen of tips ontvangen wij graag per E-MAIL.
|