Volgnr.
|
Vraag |
Ga
naar |
Groep |
Vervolgtabel |
1 |
a |
Planten,
waarvan de stengel bestaat uit goed scheidbare
leden, die op hun toppen spits getande scheden
dragen |
Paardestaarten |
Tabel 1 |
b |
Planten,
waarbij steeds ten
minste 4 bladeren op gelijke hoogte aan de
stengel zijn ingeplant.
Deze bladeren zijn onderling vrijwel gelijk van
vorm en ontwikkeling
Bij een aantal planten
ontwikkelen zich jonge bladeren in de oksels van
oudere.
Hier zijn dus de bladeren niet alle van gelijke
ontwikkeling |
Planten
met kransstandige bladeren |
Tabel 2 |
c |
Planten,
die in frisse toestand bij verwonding oranje of
overvloedig wit melksap produceren;
in het laatste geval zoveel, dat dit zich vaak in
enkele seconden als een druppeltje afscheidt
Talrijke andere planten vormen bij doorsnijden
van stengel of hoofdnerf melksap, maar dit
verschijnt traag |
Planten
met veel melksap |
Tabel 3 |
d |
Planten,
waarvan de bladeren stekels dragen
Stekels verschillen van haren, doordat het
bladmoes er meestal iets in doorloopt;
ze gaan bovendien aan hun basis boogvormig in het
blad over en zijn steviger dan haren.
Hoewel deze laatste in en- kele gevallen op
knobbeltjes staan, maken ze steeds een meer
zelfstandige indruk.
Sommige stekelplanten zijn zonder veel bezwaren
aan te vatten |
Stekelplanten |
Tabel 4 |
e |
De
bladschijf is duidelijk langer dan breed, meestal
zelfs vele malen (lijnvormig);
de nervatuur is parallel: alle nerven lopen van
de basis evenwijdig aan elkaar naar de top
(loupe).
De bladschijf gaat aan de voet zonder bladsteel
over in een min of meer buisvormige bladschede,
die een eindweegs om de stengel grijpt of jongere
bladeren insluit (spruiten).
Op de overgang bladschijf-bladschede bevindt zich
een (soms zeer kort) vliezig orgaantje of wel een
kransje haren (tongetje), dat gezien kan worden
als een voortzetting van het binnenvlies van de
bladschede.
Slechts in een enkel geval ontbreekt dit
tongetje, maar de betreffende plant is toch
direct te herkennen als behorend tot deze groep |
Grasachtige
planten |
Tabel 5 |
f |
Bladeren
eveneens gaaf of slechts met enkele kleine
tandjes langs de rand.
Geen buisvormige bladscheden, die als
voortzetting van het binnenvlies, een tongetje
dragen.
Nervatuur in de regel vedervormig, dus een
hoofdnerf met afstaande zijnerven.
Hierbij rekenen we ook het pijlvormige en
spiesvormige blad |
Overige
planten met gave bladeren |
Tabel 6 |
g |
De
bladeren hebben een ingesneden rand.
In vele gevallen gaan de insnijdingen dieper dan
alleen de rand, echter niet dieper dan halfweg de
zijnerven |
Overige
planten, waarvan de bladeren ten hoogste tot
halfweg de zijnerven zijn ingesneden |
Tabel 7 |
h |
De
bladeren bestaan uit delen, die nog slechts door
stroken langs de hoofdnerf samenhangen, of ze
kunnen ontstaan gedacht worden uit gave bladeren
met insnijdingen, die tot over de helft van de
zijnerven gaan |
Overige
planten met gedeelde bladeren |
Tabel 8 |
i |
ln elke bladsteel (die zelf weer
aan de stengel is bevestigd) bevinden zich twee
of meer gescheiden delen, die langs de hoofdnerf
geen samenhang meer hebben.
Vaak zijn die delen (blaadjes 1e orde) zelf ook
weer samengesteld en ontstaan er blaadjes van de
2e en 3e orde, zodat het gehele blad soms in
smalle slippen is opgelost
In enkele gevallen maken de blaadjes een volkomen
zelfstandige indruk, zodat men niet direct
het geheel als één samengesteld blad ziet Men
geve zich er echter rekenschap van, dat de top
van de bladsteel bij een samengesteld blad een
eindblaadje of rank draagt, de top van de stengel
echter steeds een knop (blad- of bloemknop).
Soms zijn de bladeren wortelstandig, d.w.z. de
bladsteel komt nagenoeg uit de grond; in dat
geval is van de stengel (nog) niet meer dan de
voet ontwikkeld |
Overige
planten met samengestelde bladeren |
Tabel 9 |