.
.
.
.
Volgnr. |
Vraag |
Ga
naar |
Volgnr. |
Taxon |
Vervolgtabel |
1 |
a |
Middenband
van het kopborststuk onduidelijk (roodbruin), of
bestaande uit een zilverwitte beharing |
2
|
|
|
|
b |
Middenband
van het kopborststuk duidelijk, geel. De kleur
van de band wordt vooral gevormd door het
huidpantser, en minder door de beharing |
5 |
|
|
2 |
a |
Schenen
van het eerste pootpaar aan de achterkant met
twee stekels |
3 |
|
|
|
b |
Schenen
van het eerste pootpaar met géén of slechts
één stekel aan de achterkant (in het laatste
geval zit de tweede stekel zover ventraal dat hij
ogenschijnlijk tot de ventrale rij behoort) |
4 |
|
|
3 |
a |
Poten
niet of onduidelijk geringd, bij de mannetjes
zijn de palpknieën meer of minder met witte
haren bezet
v: 5-5.5 mm,
m: 4.5-5.5 mm |
|
P.
sphagnicola (Dahl) |
|
|
b |
Poten
duidelijk geringd
De ondersoort die in Nederland voorkomt heeft
zwarte haren op de palpknieën
v: 5.-7.5 mm,
m: 5-5.5 mm |
|
P.
prativaga (L. Koch) |
|
4 |
a |
Poten
niet geringd, geen stekel op de achterzijde van
de schenen van het eerste pootpaar
v: 5-5.5 mm,
m: 4.5-5.5 mm |
|
P.
pullata (Clerck) |
|
|
b |
Poten
duidelijk geringd, één stekel op de achterzijde
van de schenen van het eerste pootpaar
v: 5-6.5 mm,
m: 4-5 mm |
|
P.
lugubris (Walckenaer) |
|
5 |
a |
Middenband
van het kopborststuk erg breed, vooral van voren,
niet ingesnoerd
v: 5-7 mm,
m: 4.5-5.5 mm |
|
P.
nigriceps (Thorell) |
|
|
b |
Middenband
minder breed, van voren toegespitst of in het
midden ingesnoerd |
6 |
|
|
6 |
a |
Middenband
van het kopborststuk van voren toegespitst
Een aantal Pardosa's van de zogenaamde P.
monticola-groep hebben een toegepitste middenband
en ononderbroken zijbanden op het kopborststuk.
Zij zijn op kleurkenmerken moeilijk te
onderscheiden. P.
purbeckensis (vooral het
mannetje) is te herkennen aan de sterk afstaand
behaarde voorpoten |
|
P.
monticola (Clerck)
P. agrestis
var. pseudomonticola
Simon (zie 11a)
P. palustris
(Linnaeus)
P. purbeckensis
(F.O. Pickard-Cambridge) |
|
|
b |
Middenband
van het kopborststuk van voren breed, daarachter
iets ingesnoerd |
7 |
|
|
7 |
a |
Zijbanden
van het kopborststuk onderbroken |
8 |
|
|
|
b |
Zijbanden
van het kopborststuk niet onderbroken |
11 |
|
|
8 |
a |
Achterlijf,
achter de basale streep, gespikkeld met kleine
witte vlekjes
Kopborststuk gewoonlijk niet erg donker
Twee soorten van de P. monticola-groep: |
|
P.
agrestis var. pseudoagricola
Dahl (zie 11a)
P. agricola
(Thorell) |
|
|
b |
Achterlijf
gespikkeld met zwarte vlekjes
Kopborststuk soms haast zwart |
9 |
|
|
9 |
a |
Zijbanden
van het kopborststuk duidelijk, in drie delen
gesplitst, middenband van het kopborststuk smal,
maar duidelijk |
|
P.
proxima (C.L. Koch) |
|
|
b |
Zijbanden
van het kopbborststuk onduidelijk en/of in meer
kleine stukjes opgedeeld |
10 |
|
|
10 |
a |
Middenband
van het kopborststuk breed, karakteristiek
ingesnoerd: van achter naar voren eerst breder
wordend, dan ingesnoerd, plotseling weer
verbredend en in een spitse punt uitlopend |
|
P.
hortensis (Thorell) |
|
|
b |
Middenband
en zijbanden van het kopborststuk slechts vaag |
|
P.
amentata (Clerck) |
|
11 |
a |
Poten,
althans gedeeltelijk, met duidelijke ringen
Hiertoe behoren twee soorten van de P.
monticola-groep, die niet makkelijk te
onderscheiden zijn |
|
P.
agrestis (Westring)
P. palustris
var. herbigrada
(Blackwell) (zie 6a) |
|
|
b |
Poten
donkerbruin, zonder duidelijke vlekken |
|
P.
paludicola (Clerck) |
|