Kenmerken |
Soort |
Blad |
Bloemkleur |
Overige veldkenmerken |
Blad enkelvoudig en meestal
lancet- tot spatelvormig |
Geel of witachtig |
Planten wit- tot grijsviltig of
zijdeachtig behaard; bladen iets spits-, lancet-
of spatelvormig |
Blad
klein, iets spits en min of meer tegen de stengel
gedrukt; plant vaak gaffelvormig vertakt;
hoofdjes zeer klein |
Dwergviltkruid |
Tamelijk
vertakte, lage viltige plantjes; blad lancet- tot
spatelvormig; hoofdjes dicht opeen (een beetje
edelweisachtig) |
Moerasdroogbloem |
Min
of meer rechtopstaande plantjes; hoofdjes
eindelings dicht bijeen; blad min of meer
stengelomvattend; duidelijk geel bloeiend |
Bleekgele
droogbloem |
Rechtopstaande,
gewoonlijk onvertakte planten; hoofdjes in een
lange, aarachtige bloeiwijze |
Bosdroogbloem |
Plant
behaard (niet viltig) |
Rechtopstaande,
vaak onvertakte, vrij slanke planten met een
grote ijle pluim; bloempjes witachtig |
Canadese
fijnstraal |
Groen |
Blad
breed en groot |
Groenige
bloempjes in de bladoksels die later uitgroeien
tot stekelige vruchten; vruchten dicht opeen |
Oeverstekelnoot |