Volgnr.
|
Vraag |
Ga naar |
Volgnr. |
Taxon |
Vervolgtabel |
11 |
a |
Ribben
met driehoekige top, meestal wat scheef
geplaatst. Tongetje zeer kort, groenachtig, niet
dichtvallend bij opzijtrekken van het blad.
Meestal onderaardse uitlopers, hier en daar langs
de akkerranden |
|
Festuca
rubra L. Rood zwenkgras |
|
b |
Ribben
met afgeronde top, regelmatig geplaatst. Tongetje
doorschijnend, teer, dichtvallend bij
opzijtrekken van het blad. Geen onderaardse
uitlopers, hier en daar op akkers van behoorlijke
vruchtbaarheid |
|
Lólium
perénne L.
Engels raaigras |
|
12 |
a |
Bladachterzijde
grotendeels dof, tongetje lang |
13 |
|
|
b |
Bladachterzijde
matig tot sterk glanzend, tongetje kort of zeer
kort |
14 |
|
|
13 |
a |
Bladschede
scherp afgeplat, nagenoeg wit en glad sluitend om
de jongere bladscheden. Bladtop iets ruw bij naar
beneden strijken, wellicht hier en daar op
akkers, echter gaarne op wat kalkrijkere |
|
Dáctylis
glomeráta L. Kropaar |
|
b |
Bladschede
wel afgeplat maar niet scherp, met enkele rimpels
om de jongere bladscheden sluitend. Bladtop niet
ruw, met Stellaria media wel
het meest veelvul- dige onkruid onzer akkers en
tuinen |
|
Póa
ánnua L. Straatgras |
|
14 |
a |
Bladachterzijde
met sterke glans; bladeren een vrij slappe indruk
makend, dun. Bladscheden vaak plaatselijk met
vuil-rode kleur; zonder witte, ondergrondse
uitlopers, op braakliggende gronden algemeen |
|
Póa
triviális L.
Ruw beemdgras |
|
b |
Bladachterzijde
met matige glans; bladeren een stijve indruk
makend, stevig van bouw. Bladscheden niet
vuil-rood gekleurd; met witte, ondergrondse
uitlopers, hier
en daar op akkers
Doordat op akkers zeer vaak planten gedurende
korter of langer tijd vrijuit groeien zijn er
soms frappante habitusverschillen tussen de
soorten waarneembaar. Póa triviális vormt vaak
dichte polletjes van nagenoeg liggende spruiten,
waarvan de bladscheden bruin- violet zijn
aangelopen; Póa praténsis vormt kleine bosjes
met schuin omhoog gerichte of rechtopstaande
spruiten |
|
Póa
praténsis L.
Veldbeemdgras |
|
15 |
a |
Tongetje
niet aanwezig, ook niet in de vorm van een
haarkrans, op lichtere, meest iets zure grond |
|
Echinóchloa
Crusgálli P.B.
Hanepoot |
|
b |
Er
is een zeer kort tot een lang tongetje aanwezig,
gewoonlijk als een vliezig orgaantje, soms als
een haarkrans |
16 |
|
|
16 |
a |
De
spruit draagt geen haren, noch
op boven- of onderzijde van het blad, noch op de
rand van de bladbasis (oortjes), noch op de
bladschede (nauwgezet onderzoek met de loupe
noodzakelijk !); ook is het tongetje niet in een
haarkrans opgelost(loupe) |
17 |
|
|
b |
De
spruit draagt haren (of) en het tongetje bestaat
uit een krans haren |
27 |
|
|
17 |
a |
Bladachterzijde
sterk glanzend |
18 |
|
|
b |
Bladachterzijde
geheel of nagenoeg dof |
19 |
|
|
18 |
a |
De
onderste bladeren vertonen, precies in het midden
en vooral aan de top, een donkere groef (met
blote oog beoordelen). Het blad is vaak smaller
dan 5 mm, het
tongetje ca 2 mm: oudere
spruit, waarbij het jonge blad gerold te
voorschijn komt- zie terug bij 11b |
|
Lólium
perénne L.
Engels raaigras |
|
b |
De
onderste bladeren vertonen geen donkere
middengroef, meestal wel een vlak, licht baantje
bij de basis (met blote oog beoordelen). Blad
meest breder dan 5 mm, op akkers door inzaai op
aangrenzende velden, ook als relict bij de
vruchtwisseling |
|
Lólium
multiflórum Lam.
Italiaans raaigras |
|
19 |
a |
Tongetje
zeer kort, oortjes smal en lang, kan overal
worden gevonden, zeer gevreesd en verbreid
onkruidgras (wortelstokken) |
|
Agropyron
répens P.B.
Kweek |
|
b |
Tongetje
kort tot lang, oortjes afwezig |
20 |
|
|
20 |
a |
Het
tongetje is in het bovenste derde deel
franjeachtig ingesneden, in roggeakkers algemeen |
|
Apera
Spicavénti P.B.
Windhalm |
|
b |
De
bovenrand van het tongetje gaaf of grof
ingesneden |
21 |
|
|