werk in uitvoering
  NATUURSTUDIE
ZAADPLANTENSTUDIE
PLANTENWERKGROEP
  Biota
Eukaryota
Plantae

Determineertabel kiezen
Determineertabellen
Determineertabel 1
Determineertabel 2
Determineertabel 3

 
   
 
Onderrijk
Viridaeplantae
, Groene planten
Akkeronkruiden
Determineertabel 7.4
Overige planten met bladeren, waarvan de rand is ingesneden of waarbij de insnijdingen tot slechts halfweg de zijnerven gaan
 
- KNNV ROTTERDAM -
 
SYSTEMATISCH OVERZICHT SYNONIEMEN KENMERKEN WAARNEMINGEN SITEARTIKELEN
DETERMINEERTABELLEN NAAMLIJSTEN AFBEELDINGEN INVENTARISATIES LITERATUUR
BIJZONDERHEDEN COLLECTIES BIOLOGIE VERSPREIDING WEBLINKS

.

.

.

.

.

.

/\
NaaR
BoVeN


Viridaeplantae, Groene planten, Akkeronkruiden /\
NaaR
BoVeN
Determineertabel 7.4
Overige planten met bladeren, waarvan de rand is ingesneden of waarbij de insnijdingen tot slechts halfweg de zijnerven gaan
 

Volgnr.

Vraag Ga naar
Volgnr. Taxon Vervolgtabel
31 a Blad met bladsteel niet langer dan 4 cm; beharing fluweelachtig, haren niet op knobbeltjes; meer speciaal in roggeakkers op zure, arme zandgrond   Galeópsis ségetum Necker,
Bleekgele hennepnetel
 
b Blad met bladsteel (bij behoorlijk ontwikkelde planten) meer dan 5 cm; beharing stug, haren op knobbeltjes 32    
32 a Bloemen driekleurig: wit, geel en violet; meer speciaal in graanakkers op allerlei gronden   Galeópsis speciósa Mill.
Dauwnetel
 
b Bloemen eenkleurig: wit of lichtrood; vaak op lichtere gronden   Galeópsis Tétrahit L. Hennepnetel  
33 a De bladeren zijn onregelmatig ingesneden: diepe en ondiepe insnijdingen wisselen elkaar af ; hier en daar in hakvruchtakkers op zware gronden   Lámium hybridum Vill.
Ingesneden dovenetel
 
b Insnijdingen alle van nagenoeg dezelfde vorm 34    
34 a Onderste bladeren langgesteeld, bladsteel duidelijk langer dan de bladschijf 35    
b Onderste bladeren kortgesteeld, bladsteel ongeveer even lang als de bladschijf; meer speciaal in hakvruchtakkers op niet te zware grond   Stáchys arvénsis L. Akkerandoorn  
35 a Meer naar boven aan de stengel treden plotseling zittende bladeren op, die in hun oksels bloemknoppen (bloemen) dragen, meer speciaal in hakvruchtakkers   Lámium amplexicaule L.
Hoenderbeet
 
b Ook de meer naar boven geplaatste bladeren gesteeld, meer speciaal in hakvruchtakkers   Lámium purpureum L.
Paarse dovenetel
 
36 a De bladeren hebben na wrijving geen zeer onaangename geur 37    
b De bladeren hebben na wrijving een zeer onaangename geur, ze zijn grof maar ondiep ingesneden en hebben hun grootste breedte boven het midden; de wat hoger geplaatste hebben een pijlvormige voet, die de stengel gedeeltelijk omvat, in hakvruchtakkers op zware grond   Thláspi arvénse L.
Witte krodde
 
37 a De bladeren zijn gesteeld, soms kort, maar duidelijk, al loopt de schijf iets langs de bladsteel af

Zie ook Erigeron canadénsis L., 33b
38    
b De bladeren zitten, zijn ondiep gegolfd; de stengel geeft bij doorsnijden iets melksap en is rondachtig met 5 lijsten (loupe); meer speciaal in gerst- en tarweakkers op kalkrijke grond   Legousia Spéculum -Véneris Fisch. Spiegelklokje  
38 a De bladbasis staat nagenoeg loodrecht tot iets schuin op de bladsteel 39    
b De bladbasis duidelijk schuin op de bladsteel staand, doordat de bladschijf zich in de benedenste helft versmalt 40    
39 a De bladschijf loopt iets langs de bladsteel af en is eivormig; op de achterzijde vindt men op de nerven hier en daar omgebogen haren (loupe); plant van hakvruchtakkers   Solánum nigrum L. Zwarte nachtschade  
b De bladschijf loopt niet langs de bladsteel af, is driehoekig, ook de hoger geplaatste bladeren; geen omgebogen haren; kan overal worden aangetroffen   Atriplex hastáta L. Spiesbladmelde  
40 a De bladsteel is bij de meeste bladeren duidelijk korter dan de bladschijf; kan overal worden aangetroffen   Atriplex pátula L. Uitstaande melde  
b De bladsteel is bij de meeste bladeren ongeveer even lang of zelfs iets langer dan de bladschijf 41    
41 a Bladeren, zonder de beide opvallende lobben in het basale deel, ongeveer 3 maal zo lang als breed; een toevallige verschijning   Chenopódium serótinum Torner, Stippelganzenvoet  
b Bladeren ten hoogste 2 maal zo lang als breed 42    
42 a De bladeren zijn slechts in het jongste stadium bedekt met zwak glanzende bolletjes (loupe), ze verschrompelen echter zeer spoedig. Bladeren stevig aanvoelend, vooral bij ombuigen met sterke glans. Stevige, meest wat rood aangelopen plant; op voedselrijke gronden; soms in dichte vegetaties   Chenopódium rubrum L.
Rode ganzenvoet
 
b De jonge bladeren zijn met zwak glanzende bolletjes bedekt (loupe), die de top van de plant op enige afstand gezien een lila tint verlenen; deze bolletjes vindt men ook op de reeds volgroeide jonge bladeren. Bladeren nagenoeg dof; kan overal worden aangetroffen

Verreweg de meest algemene soort van de vijf laatst beschrevene. Hun groeiplaats en uiterlijk vertonen veelovereenkomsten, terwijl ook determinatie in bloeiende toestand voor hen die hierin minder bedreven zijn, niet gemakkelijk is.
De Chenopódiumsoorten zijn vegetatief te onderscheiden van de Atriplexsoorten door hun relatief langere bladsteel en dikkere (ook sappiger) stengel; de Chenopódiumsoorten zijn verder veelal stevige, rechtopstaande planten in tegenstelling tot de Atriplexsoorten.
Chenopódium álbum is de enige van de vijf soorten die dicht bestoven is. Ook de Atriplexsoorten dragen op de jongste bladeren enkele van deze bolletjes, die echter zeer spoedig tot schilfertjes in- schrompelen. Bij Atriplex pátula worden de hogere bladeren steeds smaller, terwijl bij A. hastáta ook de hogere driehoekig blijven
  Chenopódium álbum L.
Witte ganzenvoet
 

.

/\
NaaR
BoVeN


Vragen, correcties, aanvullingen of tips ontvangen wij graag per E-MAIL.

/VIRIDAEPLANTAE AKKERONKRUIDEN DETERMTABEL7.4.htm

© KNNV ROTTERDAM

Websiteontwerper

WEBSITEREDACTIE

Voor het laatst bijgewerkt op 20 December 2007

Titel
VIRIDAEPLANTAE AKKERONKRUIDEN 7.4 DETERMINEERTABEL

Beschrijving

Trefwoorden