Volgnr.
|
Vraag |
Ga naar |
Volgnr. |
Taxon |
Vervolgtabel |
1 |
a |
De
3-7 voornaamste slippen (slippen 1ste orde) komen
duidelijk uit één punt, n.l. uit de top van de
bladsteel.
De middenslip is niet zodanig aan de voet
versmald, dat men deze versmalling als een
voortzetting van de bladsteel op kan vatten en is
in vorm vrijwel aan de zijslippen gelijk.
Aan de voet van de bladsteel steunblaadjes |
2 |
|
|
b |
De
slippen van de 1ste orde komen niet duidelijk uit
een punt, ze zijn meest paarsgewijs langs de
hoofdnerf geplaatst.
Soms zijn er slechts 3, maar dan is de middelste
steelachtig versmald.
Geen steunblaadjes aan de voet van de bladsteel |
5 |
|
|
2 |
a |
De
bladschijf en de bladsteel liggen vrijwel in
hetzelfde vlak, zijn beide nagenoeg even lang en
ieder korter dan 1 1/2 cm;
meer speciaal in roggeakkers op lichte grond
Zie ook, Verónica
triphyllos L. Driebladige ereprijs |
|
Alchemilla
arvénsis Scop.
Akkerleeuwenklauw |
|
b |
De
bladsteel ligt niet in het vlak van de schijf,
maar staat daar ongeveer loodrecht op.
Bladsteel duidelijk langer dan de bladschijf |
3 |
|
|
3 |
a |
De
insnijdingen tussen de slippen van de 1ste orde
lopen tot de basis (middelpunt);
de 5-7 slippen hangen dus slechts met een smal
baantje samen en laten flinke tussenruimten over;
meer speciaal in hakvruchtakkers |
|
Geránium
disséctum L.
Slipbladige ooievaarsbek |
|
b |
De
slippen hangen over een grotere oppervlakte
samen, de insnijdingen gaan niet alle tot de
basis en vullen gezamenlijk vrijwel een
cirkelvlak |
4 |
|
|
4 |
a |
De
beharing van de bladsteel is zeer kort en
eenvormig;
op zandige akkers |
|
Geránium
pusillum L. Kleine
ooievaarsbek |
|
b |
De
beharing van de bladsteel is tweesoortig (kort en
lang);
meer speciaal in hakvruchtakkers |
|
Geránium
mólle L.
Zachte ooievaarsbek |
|
5 |
a |
Het
blad is vrij gelijkmatig in smalle, tot 3 mm
brede, slippen verdeeld |
6 |
|
|
b |
Het
blad draagt (ook) bredere slippen;
deze kunnen b.v. tot de tophelft beperkt blijven
of wel sterk in grootte verschillen (grote
topslip en kleine zijslippen |
13 |
|
|
6 |
a |
De
slippen zijn zeer smal, tot 1 1/2 mm |
7 |
|
|
b |
De
slippen zijn merendeels breder dan 1 1/2 mm |
9 |
|
|
7 |
a |
De
slippen zijn draaddun (niet meer dan 1/2 mm
breed), ten minste 5 maal zo lang als breed,
glimmend donkergroen, geur aromatisch;
meer speciaal op lichte gronden
Anthemis Cótula L. Stinkende kamille heeft ook
slanke bladslippen (meer dan 5 maal zo lang als
breed) maar riekt, vooral na wrijving zeer
onaangenaam; gaarne op zwaardere gronden |
|
Matricária
Chamomilla L.
Echte kamille |
|
b |
De
slippen zijn wat afgeplat en niet draadvormig
(meestal minder dan 5 maal zo lang als breed),
grijsgroen van kleur of in het
ontwikkelingsstadium vrij dicht behaard |
8 |
|
|
8 |
a |
De
slippen zijn zeer dicht geplaatst.
Er zijn, met inbegrip van de basale, enkelvoudige
slippen, aan elke zijde van de hoofdnerf 20 of
meer étages (de jb hebben er minder);
vooral aan akkerranden |
|
Achilléa
Millefólium L. Duizendblad |
|
b |
De
slippen zijn niet dicht geplaatst, aan elke zijde
van de hoofdnerf minder dan 15 étages;
meer speciaal in roggeakkers op lichte grond |
|
Anthemis
arvénsis L. Valse kamille |
|
9 |
a |
De
zijslippen zijn tot ten minste 4 paren verenigd,
het blad is in omtrek langwerpig tot elliptisch |
10 |
|
|
b |
De
zijslippen tot ten hoogste 3 paren verenigd;
het blad is eirond tot rondachtig |
12 |
|
|
10 |
a |
Het
blad draagt op de randen van de bladslippen
haren, die naar de top van de slippen zijn
gericht (loupe);
nagenoeg alleen op lichtere gronden vlak bij de
grote rivieren |
|
Erucástrum
gállicum 0.E.Schultz,
Schijnraket |
|
b |
De
bladeren zijn practisch kaal |
11 |
|
|