Volgnr.
|
Vraag |
Ga naar |
Volgnr. |
Taxon |
Vervolgtabel |
1 |
a |
Bladeren
met 2 zijwaarts afstaande (spiesvormig), of 2
twee benedenwaarts gerichte voetslippen
(pijlvormig) |
2 |
|
|
b |
Geen
voetslippen
Jb van Linária Elatine en Rumex Acetosélla
missen gewoonlijk één of beide
slippen |
8 |
|
|
2 |
a |
Blad
spiesvormig |
3 |
|
|
b |
Blad
pijlvormig |
6 |
|
|
3 |
a |
Bladeren
lang behaard, meer speciaal in wintergraanakkers
op kalkrijke grond
Jb zonder of met 1 voetslip |
|
Linária
Elatine Mill.
Spiesleeuwenbek |
|
b |
Bladeren
practisch kaal |
4 |
|
|
4 |
a |
Steeds
2 bladeren bij elkaar, waartussen een rank,
vrijwel alleen in wintergraan op de Limburgse
krijtakkers
De eigenlijke bladeren ontbreken; de spiesvormige
organen zijn de steunbladen, die de rol van
de gewone bladeren hebben overgenomen |
|
Lathyrus
Aphaca L.
Naakte lathyrus |
|
b |
Bladeren
alleenstaand |
5 |
|
|
5 |
a |
Bladsteel
aan de voet met een vliezig aanhangsel (tuitje).
Eventuele stengel rechtopstaand;
meer speciaal in hakvruchtakkers op drogere
en lichtere gronden |
|
Rumex
Acetosélla L.
Schapenzuring |
|
b |
Bladsteel
zonder vliezig aanhangsel.
Stengel klimmend of liggend, kan overal worden
aangetroffen |
|
Convólvulus
arvénsis L. Akkerwinde |
|
6 |
a |
Bladvoet
diep pijlvormig, bc zonder diepe groef;
kan overal worden aangetroffen, gaarne bij heggen
op vochtige gronden |
|
Calystégia
sepium R. Br.
Haagwinde |
|
b |
Bladvoet
niet diep pijlvormig, bc met diepe groef |
7 |
|
|
7 |
a |
Bladsteel
aan de voet met een vliezig aanhangsel, dat ook
om de stengel sluit (tuitje);
bladtop toegespitst (met uitgetrokken punt), bc
met lijsten;
bladrand en bladsteel met doorschijnende papillen
(loupe):
kan overal worden aangetroffen
Jb hebben veelal nog geen toegespitst blad, zodat
deze soort op de volgende gelijkt. Het wel of
niet aanwezig zijn van het tuitje en van
duidelijke papillen is dan echter reeds een goed
verschil |
|
Polygonum
Convólvulus L. Zwaluwtong |
|
b |
Geen
tuitje;
bladtop niet toegespitst, bc zonder lijsten;
bladrand zonder duidelijke, doorschijnende
papillen;
kan overal worden aangetroffen |
|
Convólvulus
arvénsis L. Akkerwinde |
|
8 |
a |
Bij
de bladinplanting zit om de stengel en bladsteel
een vliezig kokertje (tuitje- loupe) |
9 |
|
|
b |
Geen
tuitje |
14 |
|
|
9 |
a |
Basis
van het blad versmald |
10 |
|
|
b |
Basis
van het blad niet versmald, met hartvormige voet |
13 |
|
|
10 |
a |
Geheel
kale bladeren, waarvan de dofheid opvalt;
geheel of grotendeels liggende, in jonge toestand
echter rechtopstaande plant.
Bladeren meest niet breder dan 1/2 cm maar zeer
variabel naar grootte en vorm (ze kunnen ook
worden aangetroffen met afmetingen van 50 x 9 en
40 x 17 mm).
Tuitje teer, zilverwit, zonder wimpers: kan
overal worden aangetroffen |
|
Polygonum
aviculáre L. Varkensgras |
|
b |
Bladeren
behaard of kaal, maar in het laatste geval meer
of minder sterk glanzend.
Bladeren meestal breder dan 1/2 cm |
11 |
|
|